volg ons op facebook
      Laatst bijgewerkt: 28-Jul-2013

 

sTEMERDINKBRUG (Winterswijk)

Ton Lindemann (m.m.v.: Maarten van den Bosch en Arie W. Janssen)


 

 

 

 

 

 


Historische achtergrond

Miocene fossielen worden in de Achterhoek al sinds de eerste helft van de 19e eeuw gevonden in natuurlijke ontsluitingen zoals beekoevers (Janse & Janssen, 1983), in tijdelijke ontsluitingen of in kleigroeven ten behoeve van steenovens (Staring, 1860). Van de eerste is de locatie nabij erve Stemerdink een goed voorbeeld. Van Deinse (1931) beschrijft vooral miocene walvisvondsten in kleiputten en nabij steenbakkerijen in de omgeving van Groenlo en Eibergen.
De vindplaats in de Slinge bevindt zich nabij de Stemerdink boerderij. Deze ligt ten noorden van het buurtschap Brinkheurne aan de weg van Winterswijk naar Borken (D). Op de plaats waar tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw een houten brug over de Slinge lag, was in beide oevers het Mioceen ontsloten met de Laag van Stemerdink. Deze laag bevat veel fossielmateriaal en was tot in die tijd een belangrijke miocene vindplaats. Deze ontsluiting is in 1934 genoemd door Ab ten Dam in het tijdschrift Amoeba van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. In zijn Misteboek beschrijft Janssen (1984) hoe het zoeken en zeven ter plaatse ging met conservenblikjes waarin gaatjes geprikt waren en die als zeef dienden. Ook beschrijft hij dat de excursieleider de grotere stukjes schelp "wel wilde hebben". Anders dan hij in het Misteboek verhaalt, is dit niet opgetekend door Ab ten Dam in Amoeba. Waarschijnlijk stamt deze mededeling uit mondelinge overlevering (Janssen, 2011b).


Oever van de Slinge op de plaats van de oude brug (locatie 1) in het voorjaar van 2011. De vindplaats is nu afgedekt met puinstort en niet meer toegankelijk. (panoramafoto: Ton Lindemann).

Een andere mondelinge overlevering (o.a. Van den Bosch, in Janse & Janssen, 1983) verhaalt over de sfeer tijdens het verzamelen van fossielen. Lange tijd werd er gezocht in de beekbedding en dat ging zonder problemen. Later vluchtten de verzamelaars het naburige bos in als de boer van Stemerdink poolshoogte kwam nemen. Volgens Ten Dam had de boer, toendertijd Hendrik Hesselink, dit graven in de beekoever namelijk verboden. Toen de heer Hesselink door Maarten van den Bosch met dit verhaal geconfronteerd werd, moest deze eerst diep graven in zijn geheugen en hij vertelde toen dat hij vooral nieuwsgierig was naar wat ze daar toch al die jaren voor de oorlog en daarna in de beekbedding aan het doen waren. Maar telkens als hij daar aankwam, waren de mensen het bos ingedoken. Het heeft hem daardoor aanzienlijke tijd gekost om ook maar enig idee te krijgen waarom de beekbedding zo bijzonder was dat er alsmaar mensen bezig waren. Zelf zei Hesselink dat hij nooit iemand verboden heeft om daar naar fossielen te zoeken.

Door het stroomopwaarts verplaatsen van de brug over de Slinge meende men dat ook de miocene ontsluiting verloren gegaan was. Op de nieuwe locatie van de brug werd bij het kanaliseren van de Slinge de oever verstevigd en afgedekt met beton. Daar waar de oude brug gelegen heeft werd evenwel tot ver in de zestiger jaren nog actief naar fossielen gezocht. Het Geologiekader van district 6 van de NJN (de directe voorloper van de WTKG) bezocht deze plaats voor het eerst tijdens een zomerkamp van 17-27 juli 1960. Tot aan deze zoekactie was de plek overwoekerd en werd er niet veel gezocht (Van den Bosch, 2011). Sindsdien hebben leden van onze vereniging veel materiaal verzameld van deze locatie. (Janse & Janssen, 1983). In 2013, 50 jaar na de oprichting van de WTKG, kwamen de leden van het eerste uur weer op deze lokatie bijeen voor verslag bij VARA's "Vroege Vogels". Deze uitzending is hier te beluisteren.
Tegenwoordig staat de Slinge met zijn oevers onder beheer bij het Waterschap. De locatie is nu volgestort met puin en niet meer toegankelijk voor verzamelaars. Iedere zoekactie is illegaal en dus strafbaar. Bovendien is het beekdal ter plaatse een stukje kwetsbare natuur en een belangrijke habitat voor de bosbeekjuffer en weidebeekjuffer (zie ook kader rechts onder).

Stratigrafie

Mede door initiatieven van onze vereniging en van Maarten van den Bosch zijn in de omgeving van de Stemerdinkbrug vele boringen gezet om inzicht te krijgen in de ondergrond van dit gebied. De boringen leverden een profiel, zoals hiernaast te zien is.
De Slinge baant zich een weg door een breukengebied, wat in het profiel goed tot uiting komt. Dieper in de ondergrond van de noordelijke oever ligt de Laag van Kotten (onderdeel van de Afzetting van Brinkheurne) en de Afzetting van Winterswijk, beide behorende tot de Boom Formatie in de Rupel Subgroep (Midden Noordzee Groep) van het Rupelien. Daarboven liggen de Lagen van Miste en Stemerdink. Deze vormen tesamen de Afzetting van Aalten van midden-miocene Langhien (vroeger in het Noordzeebekken aangeduid als Hemmoorien en Reinbekien) ouderdom. Tussen de Afzetting van Winterswijk en de Afzetting van Aalten bevindt zich een hiaat van ongeveer 10 miljoen jaar, waarvan geen sedimenten aanwezig zijn. Wel worden aan de basis van de afzetting omgewerkte fossielen gevonden die jonger zijn dan de Afzetting van Winterswijk, maar ouder dan dat van Aalten (Van den Bosch et al, 1975). Er heeft dus erosie van vrijwel zeker laat-oligocene sedimenten plaatsgevonden.

In de oever van de Slinge bij erve Stemerdink bevinden zich diverse miocene ontsluitingen.
Verklaring: 1 Locatie Stemerdink, 2 Locatie Nieuw Wassink, A-A' profiel (bewerkt naar Van den Bosch & Brouwer, 2009)

De Afzetting van Aalten (Van den Bosch et al, 1975) bestaat uit een onderste meer zandig en een bovenste meer kleiig deel welke geleidelijk in elkaar overgaan. De subtiele grens van kleiig zand naar zandige klei is ook de begrenzing tussen de lagen van Miste en Stemerdink. De Laag van Miste bestaat uit zand met wat klei. De Laag van Stemerdink bestaat vooral uit klei met een variabele hoeveelheid fijn zand. Beide lagen zijn fossielhoudend. Aan de basis van de Laag van Stemerdink is het sediment nog enigszins zandig en bevat vrij veel fossielen Naar boven toe neemt de korrelgroootte af en het sediment wordt kleiiger en het bevat ook weinig glauconiet, maar wel neemt het glimmergehalte naar boven in het sediment toe, dat geleidelijk overgaat in de Afzetting van Eibergen. In Twente bevinden zich in deze laag geen fossielen.
De Afzetting van Aalten is genoemd naar de gelijknamige plaats in de Achterhoek, Gelderland. Hier is een boring gezet bij Borninkhof. De Laag van Miste is genoemd naar het buurstchap Miste in de gemeente Winterswijk. Het stratotype is een boring ter plaatse. De Laag van Stemerdink tenslotte is benoemd naar het de Stemerdink boerderij in het buurtschap Brinkheurne van de gemeente Winterswijk. Op het erf is een boring gezet waarin het stratotype is gedefinieerd. Alle deze boringen zijn verricht door het voormalige Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie, tegenwoordig opgegaan in Naturalis.
De Laag van Miste wordt in meer detail besproken bij de klassieke vindplaats Miste.

MILIEU

Ten tijde dat de zand- en kleilagen van de Afzetting van Aalten zijn afgezet was hier een kustnabije ondiepe subtropische binnenzee. Algemeen wordt aangenomen dat er geen zuidelijke verbinding tussen de Noordzee en Atlantische Oceaan geweest is gedurende het Langhien (o.a. Ziegler, 1999). De verbinding met de Atlantische Oceaan verliep via een zeestraat tussen Schotland en Noorwegen. Hier zijn echter wel kanttekeningen bij de maken. Het ontbreken van afzettingen uit het Langhien in de Kanaalregio wordt aangedragen om aannemelijk te maken dat zich ter plaatse een landbrug ontwikkeld had: het Weald-Artois Hoog. Daar zijn echter vraagtekens bij te zetten. Het is bekend dat in de Kanaalregio en zeker langs de zuidoost kust van Engeland geen miocene afzettingen voorkomen (afgezien van de zogenaamde Lenham Beds, erosieresten die vermoedelijk wat jonger Mioceen van ouderdom zijn, bewaard gebleven in geologische orgelpijpen in krijtafzettingen). Wel komen omgewerkte fossielen uit het Mioceen voor in de Coralline Crag ten noorden van de Thamesmonding (King, 2006). Volgens A.W. Janssen (2011a) ligt dit ook wat genuanceerder. Hij vraagt zich af hoe je anders moet verklaren hoe de benthische molluskenfauna vanuit het Aquitainegebied (Burdigalien) zich naar het noorden verplaatst heeft tijdens het Langhien. Als voorbeeld geeft Janssen aan dat hij niet verwacht dat bijvoorbeeld Chicoreus aquitanicus "om de noord" gekomen is.


Het Noordzeebekken in het Langhien, omstreeks de tijd dat de Afzetting van Aalten binnen de rode circel is afgezet. De doorgang van het Kanaal is hier gesloten door het oprijzen van het Weald-Artois Hoog, maar is waarschijnlijk geopend geweest. (Lindemann, in prep; bewerkt naar Ziegler, 1999)

In de zee van die tijd leefden naast koralen en diverse schelpdieren ook ondermeer zeehonden, dolfiijnen, walvissen, beenvissen en kraakbeenvissen (o.m. haaien en roggen), waaronder de grote gevaarlijke rover Megaselachus megalodon (Agassiz in Charlesworth, 1837) die een lengte van bijna 20 m kon bereiken. Van al deze dieren zijn overblijfselen gevonden.
De kustlijn lag op of iets ten oosten van Nederlands-Duitse grens en het land was waarschijnlijk bedekt een met soort begroeiing zoals we tegenwoordig kennen van het Middellandse Zee klimaat. Meer naar het zuiden toe vinden we ter hoogte van Limburg de monding van de Oerrijn in een estuarium met kustmoerassen en mangroves. Naar het noorden toe wijkt de kustlijn ter hoogte van Drente in oostelijke richting naar Duitsland. Vooral de Oerrijn brengt veel zand aan dat voor de kust bezinkt. In dieper water bezinkt klei.
Alhoewel er in de afzettingen geen sporen van terug te vinden zijn, zal deze regio toch bij tijd en wijle invloed ondervonden hebben van de grotere vulkaanuitbarstingen in de Hocheifel en het naburige Zevengebergte. Een ander verstorend element, zonder in de Achterhoek sporen te hebben achtergelaten in het milieu zal ongetwijfeld de meteorietinslag in Zuid-Duitsland zijn geweest. Hier sloeg in het Midden Mioceen een meteoriet in wat een krater van bijna 30 km in doorsnede veroorzaakte, de tegenwoordige Rieskrater.

Literatuur

Bosch, M. van den (2011). In een e-mail aan Ton Lindemann, dd 31-05-2011.

Bosch, M. van den, Cadée M.C & Janssen, A.W. (1975). Lithostratigraphical and biostratographical subdivision of Tertiairy deposits (Oligocene-Pliocene) in the Winterswijk-Almelo region, (eastern part of the Netherlands). Scripta Geologica, 29: 168 pp.

Bosch, M. van den & Brouwer, F. (2009); Alterra-rapport 1797: Bodemkundig-geologische inventarisatie van de gemeente Winterswijk; Wageningen.

Dam, A. ten, (1934). Een tweede Stemerdinkbrug; Amoeba 13: 33-35.

Deinse, A.B. van (1931). De fossiele en recente Cetacea van Nederland; Amsterdam, 304 pp.

Janse, A.C & Janssen, A.W. (1983). The mollusc fauna of the Stemerdink Bed (Miocene, Reinbekian) from outcrops in the Slinge Brook at Winterswijk-Brinkheurne (The Netherlands, province of Gelderland; Mededelingen Werkgr. Tert. Kwart. Geol. 20. 105-140.

Janssen, A.W. (1984). Mollusken uit het Mioceen van Winterswijk-Miste. Leiden, 451 pp.

Janssen, A.W. (2011a). In een e-mail aan Ton Lindemann, dd 27-05-2011.

Janssen, A.W. (2011b). In een e-mail aan Ton Lindemann, dd 31-05-2011.

King, C. (2006). Paleogene and Neogene. In: Brenchley, P.J. & Rawson, P.F. The geology of England and Wales. London: 395-428.

Krul, H. (1972). Stenen zoeken; Zutphen, 176 pp.

Lindemann, A.J. (in prep). Paleogene and Neogene lithostratigraphical succession of the coastal sections in the Northsea Basin.

Staring, W.H.C. (1856-1860). De bodem van Nederland, 1-2. Haarlem, 921 pp.

Ziegler, P.A. (1999). Evolution of the Arctic-North Atlantic and the Western Tethys. In: AAPG Memoirs 43: 198 pp.


Locaties van ontsluitingen, klik op de afbeelding voor groter formaat.


Boven: Erve Stemerdink vanaf de locatie van de oude Stemer-
dinkbrug. Onder: De nieuwe Stemerdinkbrug met betonnen beschoeiing. (foto's: Ton Lindemann).


Overzichtskaart met de schol van de Lagen van Stemerdink en Miste in zijn omgeving. Rood kader de gedetailleerde uitsnede rechts.

 

Profiel A-A' (bewerkt naar van den Bosch & Brouwer, 2009)


Vondsten bij Stemerdinkbrug:
Boven: Limopsis aurita;
Onder: Flabellum. (Krul, zj)

   


Boven de beekbedding en de oevers van de Slinge in het bos bij de locatie van de oude Ste-
merdinkbrug komt de Bosbeek-juffer (Calopteryx virgo) veelvul-
dig voor. Hierboven benadert het mannetje het wijfje.

Bij de nieuwe brug is meer wei-
land en daar vinden we de wei-
debeekjuffer (Calopteryx splen-
dens).
Het verschil tussen beide soorten is dat het mannetje van de bosbeekjuffer geheel blauwe vleugels heeft en van de weide-
beekjuffer (geheel onder) een blauwe vleugelvlek bezit. Ook bij de weidebeekjuffer is het vrouw-
tje bruin (hieronder).
Beide soorten worden het meest in de voorzomer waargenomen. (foto's: Sylvia Verschueren).