volg ons op facebook
      Laatst bijgewerkt: 26-Aug-2011

 

stratigrafie

 

Introductie

De stratigrafie bestudeert in de geologie de eigenschappen en de opeenvolging van verschil-lende aardlagen. In de bijgaande tabel en de beschrijvingen zijn deze aardlagen volgens de Geologic Time Scale 2004 (GTS2004) opgesomd en worden vanaf dat moment op deze pagina jaarlijks (gewoonlijk in december) bijgewerkt volgens de laatste gegevens van de Subcommission for Stratigraphic Information van de International Commission on Stratigraphy.
De mogelijkheid om aardlagen steeds nauwkeuriger te dateren met geavanceerde technieken, zoals paleomagnetisme, chemisch onderzoek van gesteenten (isotopen) of cyclisch opeenvolgende gebeurtenissen, maakt dat de oude type lokaliteiten steeds meer in onbruik raken. De grenzen worden tegenwoordig per definitie steeds vaker aangeduid met een zogeheten "Golden Spike" (GSSP = Global Boundary Stratotype Section and Point). Een GSSP markeert het punt in een sectie waarop het betreffende tijdvak begon. Dat punt markeert tevens het einde van de voorafgaande Tijd. Waar van toepassing is dat dan tevens ook de grens voor een Epoch of Periode.
Voor het Paleogeen en het Neogeen wordt de keuze van een GSSP onder meer bepaald door de biostratigrafie en paleomagnetisme. Nog niet alle grenzen zijn gedefinieerd volgens deze methode. Er vindt nog veel onderzoek plaats om de ontbrekende GSSP's te bepalen.
In het beschrijvende deel wordt aandacht besteed aan:

  • Herkomst en naamgeving van de Periode,
  • Epoche of Tijd,
  • Een opsomming van de historische type lokaliteit(en),
  • De GSSP.
 

 

 


Stratigrafie

Met stratigrafie worden gesteente-pakketten onderverdeeld en worden de gesteenten in een tijdsraamwerk geplaatst. Het bepalen van de ouderdom kan gedaan worden met relatieve en absolute dateringen. De GSSP's worden ook op deze wijze bepaald.
Met relatieve dateringen wordt gekeken naar correlaties met bijvoorbeeld fossielen. Uitsterven (LAD = Last Occurrence Datum) en nieuwe soorten (FOD = First Occurrence Datum) van met name microfossielen (
vooral planktonische organismen zoals: foraminiferen, nannoplankton, radiolaria en dinoflagellaten) op of rond de grenslagen worden daarbij over het algemeen als uitgangspunt gekozen. In sommige gevallen worden ook vergelijkingen gemaakt met het voorkomen van diverse soorten zoogdieren. Dit gebeurt in het bijzonder als er onvoldoende mariene microfossielen voorhanden zijn.
De absolute datering van de juiste ouderdom en het kalibreren van de grenslagen geschiedt aan de hand van de fysische en chemische stratigrafie, paleomagnetisme en astronomie (Milankovitch-curves).
Voor het jongere Neogeen worden naast de hierboven genoemde mogelijkheden ook nog bijvoorbeeld vulkanische aslagen en (micro)tektieten gebruikt.
In de Pleistocene Epochen en het Holoceen spelen vooral ook klimaatsveranderingen (waaronder ook de afgeleide verschijnselen zoals: zeespiegelbewegingen, gletsjers en ijstijden) een grote betekenis voor het vaststellen van de GSSP.

 

Stratigrafische tabel

Een van de oudere geologische indelingen, gebaseerd op de evolutie van het 'hogere' leven, bestond uit vier grote tijdvakken: Primair (=eerste), Secundair (=tweede), Tertiair (=derde) en het Kwartair (=vierde). Deze werden vooraf gegaan door het Archaeïcum en het Algonkium, tijdvakken waarin de lagere dieren en plantensoorten zich ontwikkelden. De bijgaande overzichten illustreren deze historische indeling; een indeling die gangbaar was omstreeks het einde van 19e en het begin van de 20e eeuw.

Links boven: Tabel der groote perioden van de organische geschiedenis der aarde.
Rechts boven: Opvolging en chronologi- sche volgorde der verschillende lagen.
Links: Betrekkelijke dikte der verschillende formaties.

De wordingsgeschiedenis van aarde werd destijds vooral afgeschat door de dikte van de aardlagen. De leeftijd van onze planeet werd geschat op 360 miljoen jaar. 350 Miljoen jaar was nodig voor het ontstaan van de planeet en 10 miljoen jaar voor de ontwikkeling van het leven op aarde. De tijdvakken Archaeïcum en het Algonkium namen hiervan meer dan 5 miljoen voor hun rekening. Het Primair duurde 3 miljoen jaar en het Secundiar 1,2 miljoen jaar. Het Tertiair besloeg een tijdspanne van 300.000 jaar en het Kwartair nam 100.000 jaar voor zijn rekening.
Het evolutieboek van de aarde, zoals dat in de aardlagen af te lezen is, geven ondertussen heel andere uitkomsten. Nieuwe technieken zoals paleomagnetisme en ontdekkingen uit de sterrenkunde geven de aarde een leeftijd van 4,6 miljard jaar. En het Paleogeen/Neogeen (het oude Tertiair)/Kwartair is opgerekt tot 65,5 miljoen jaar.
Het Primair en Secundair zijn al langer in onbruik geraakt. Hiervoor werden respectievelijk het Paleozoïcum en Mesozoïcum geïntroduceerd. Het Tertiair, afgeleid van het Italiaanse terziario (=derde), werd en al in 1759 door Giovanni Arduino genoemd. Ondertussen is het Tertiair in 2004 ook gesneuveld. De onderverdeling van het Kainozoïcum is nu: het Kwartair, Neogeen en Paleogeen. Daarmee dan is voor deze Tijdvakken afstand genomen van de oude restanten van de historische indeling. Het Kwartair is deze dans (voorlopig) ontsprongen.

De WTKG houdt zich alleen bezig met het Kainozoïcum en de bijgaande stratigrafische tabel beperkt zich om deze reden dan ook tot dit Era.

Periode Epoch Tijd Duur in Ma
Kwartair
(00.00-02.59)
Holoceen --
00.00-00.01
Pleistoceen
(00.01-02.59)
Tarantien
00.01-00.13
Ionien
00.13-00.78
Calabrien
00.78-01.81
Gelasien
01.81-02.59
Neogeen
(02.59-23.03)
Plioceen
(01.81-05.33)
Piacenzien
02.59-03.60
Zanclien
03.60-05.33
Mioceen
(05.33-23.03)
Messinien
05.33-07.25
Tortonien
07.25-11.61
Serravallien
11.61-13.82
Langhien
13.82-15.97
Burdigalien
15.97-20.43
Aquitanien
20.43-23.03
Paleogeen
(23.03-65.5)
Oligoceen
(23.03-33.9)
Chattien
23.03-28.4
Rupelien
28.4-33.9
Eoceen
(33.9-55.8)
Priabonien
33.9-37.2
Bartonien
37.2-40.4
Lutetien
40.4-48.6
Ypresien
48.6-55.8
Paleoceen
(55.8-65.5)
Thanetien
55.8-58.7
Selandien
58.7-61.1
Danien
61.1-65.5
 
 

Kleurenschema volgens de Commission for the Geological Map of the World (CGMW) - 2008

Geologische eenheid Code Kleur R/G/B

KAINOZOÏCUM

Kwartair

Holoceen
Pleistoceen

Neogeen

Plioceen
Mioceen

Paleogeen

Oligoceen
Eoceen
Paleoceen

CZ

Q2

Q1
Q2

N

N2
N1

E

E3
E2
E1

250/253/1

249/249/127

254/242/174
255/242/174

255/230/25

255/255/153
255/255/0

253/154/82

253/192/122
253/180/108
253/167/95

 

GSSP locatie voor het begin van Holoceen

Toelichting en beschrijvingen

KAINOZOÏCUM (CAINOZOIC)
Onze vereniging houdt zich vooral bezig met de geschiedenis van de aarde in het Kaino- zoïcum. Het Era omvat alle in de tabel genoemde Perioden, Epochen en Tijden. Het Kaino- zoïcum betekent nieuwe (kainos) dieren (zoon) en is door J. Phillips in 1841 geïntroduceerd.

GSSP: zie Danien


Stratigrafische tabel van het Kwartair aangevuld met de de regionale stratigrafie van NW-Europa, zeespiegel niveau en Milankovitich-data. (klik op de figuur voor details)

KWARTAIR
Deze naam is geïntroduceerd door Jules Desnoyers in 1829. De oorspronkelijk naam is afkomstig uit het Latijn waar de Zwitser André Morlot in 1858 deze in het Duits vertaald heeft als Quartär. Vervolgens is het als Kwartair in het Nederlands vertaald. In de omgeving van Parijs zijn de oorspronkelijke type lokaliteiten te vinden.

GSSP: zie Gelasien

HOLOCEEN
Holoceen betekent in het Grieks: geheel (=holos) nieuw (=kainos). Het Holoceen is voor het eerst in 1867-69 door P. Gervais beschreven. Soms wordt het Holoceen ook wel "recent" genoemd. Dit is absoluut onjuist en moet vermeden worden.
Tot ver in de eerste helft van de 20e eeuw werd het Holoceen ook wel Alluvium (=rivier afzettingen) genoemd. Dit synoniem moet in dit verband worden vermeden.
In 1957 hebben J. de Heinzelin en R. Tavernier het Holoceen ook wel Flandrien genoemd op basis van transgressie sedimenten in Vlaanderen. Het Flandrien is ondertussen, ook als synoniem, geheel in onbruik geraakt.

GSSP 75.1000°N - 42.3200°W: Het einde van de "jong Dryas" koude periode, gekenmerkt door een verandering in de deutetium (een waterstof-isotoop) waarden, gevolgd door veranderingen in delta-18-O zuurstofconcentraties, veranderingen in chemische samenstelling, verandering in de dikte van jaarlijkse afzettingen.
Delta-18-O wordt bij het onderzoek van bijvoorbeeld Groenlandse ijsboringen, zoals GRIP (GReenland Icecore Project), NGRIP (North GReenland Icecore Project), gebruikt om variaties in neerslag en de samenstelling van de neerslag te bepalen. Daarmee bestaat een directe relatie met de temperatuur. Hierboven is de Delta-18-O van de GRIP geplaatst voor de laatste 15.000 jaar, iets ruimer dan het Holoceen. Links, op het kaartje, is de locatie van de boring (GRIP) aangegeven.


Kern van IJsboring toont de jaarlijkse variaties in neerslag.
 

PLEISTOCEEN
Deze naam is afgeleid van de Griekse woorden pleistos (=meest) en kainos (=nieuw) en werd in 1839 door Charles Lyell ingevoerd. Lyell gaf deze naam aan gesteenten met molluskenpopulaties die uit meer dan 70% recente soorten bestonden. Tegenwoordig worden er vooral recente IJstijd perioden mee aangeduid. Een typelokaliteit is nooit aangewezen, maar Pleistocene afzettingen komen vooral voor op het Noordelijke halfrond.
Het Diluvium (=gletsjer/ijstijd afzettingen) werd oorspronkelijk als synoniem gebruikt voor het Pleistoceen. In de loop van de 20e eeuw is dat in onbruik geraakt en mag daarom niet als synoniem voor het Pleistoceen gebruikt worden.

GSSP: zie Gelasien


Charles Lyell (1797-1875)

TARANTIEN
Het begin van Eemien in een boring te Amsterdam is als beginpunt genomen voor Tarantien. Op de basis van het Tarantien ligt een stenen/keienlaag. Het Eemien geldt als laatste interglaciaal voor de laatste ijstijd in het Pleistoceen.

GSSP: 52.3792°N - 4.9144°E. Boring (52E0913) te Amsterdam (Eemien stratotype).


Positie GSSP voor het Calabrien (klik op de kaart voor meer details)

IONIEN
De status van het Ionien is op dit moment (2010) nog informeel. Het Ionien is pas sinds kort (1996) in discussie. Onderzocht wordt of het Ionien als Midden Pleistoceen officieel ingevoerd kan worden en waar de GSSP dan geplaatst moet worden. Mocht het Midden Pleistoceen ingang vinden dan stellen N. Carianfi et al (2001) voor om deze Tijd het "Ionien" te noemen. Verwijzend naar de lagen slib van mariene afkomst te Montalbana Ionico in het zuiden van Italië, of Valle di Manche, eveneens in Italië of Japan (Chiba).

GSSP kandidaat: Verwijzend naar de lagen slib van mariene afkomst te Montalbana Ionico in het zuiden van Italië, of Valle di Manche, eveneens in Italië of Japan (Chiba).

 

CALABRIEN
Genoemd naar de landstreek Calabria in de zool van de Italiaanse laars en in 1910 door Maurice Gignoux benoemd. Gesteenten bevatten fossielen die een afkoelend klimaat aanduiden. De voormalige type lokaliteit bevond zich in de rechter oever van de Fiumarella nabij Catanzaro in Italië.

GSSP: 39.0385°N - 17.1348°E De GSSP voor basis van het Calabrien ligt in de Vrica sectie nabij Crotone in Italië.

 
 

GELASIEN
Het Gelasien is pas in 1998 beschreven door D. Rio, R. Sprovieri, D. Castradori, en E. Di Stefano en genoemd naar de plaats Gela op Sicilië. Het markeert een cruciale periode van de aardgeschiedenis waarin vergletsjeringen op het noordelijk halfrond optreden.

In 1948 is bepaald dat het Kwartair begint met afkoeling. Het voorkomen van bepaalde soorten koudwater mollusken in de Middellandse Zee zijn argumenten om het Kwartair met het Calabrien te laten beginnen. Geologen zien al eerder een significante afkoeling in het Gelasien op basis van hun data. In NW-Europa wordt Gelasien daarom tot het Kwartair gerekend.

Luchtfoto van de omgeving van de Monte San Nicola.
De dagzoom van het Gelasien in de badlands, GSSP is met eenbordje aangegeven.

GSSP 37.1469°N - 14.2035°E: Zuidelijke helling van de Monte San Nicola, 10 km N-NW van Gela op Sicilië.

 
 

NEOGEEN
Het Neogeen is afgeleid uit de Griekse woorden neos (=nieuw) en genos (=gewordene). Voor het eerst genoemd door M. Hörnes in 1856. Het Bekken van Wenen gold als type lokaliteit.

GSSP: zie Aquitanien.

 

Positie GSSP voor het Piacenzien (klik op de kaart voor meer details)

PLIOCEEN
De betekenis komt uit het Grieks, pleioon (=meer) en kainos (=nieuw) en is beschre-ven door Charles Lyell in 1833. Volgens Lyell bevat het fossielhoudende gesteente uit het Plioceen 35 tot 95% van de recent bekende soorten. Aanvankelijk splitste Lyell het Plioceen in een Older en Newer Pliocene met respectievelijk 35 tot 50% voor het Older Pliocene en 90 tot 95% voor het Newer Pliocene. Lyell onderzocht vele regio's, zoals de omgeving van Ischia, Parma, Asti en Sienna in Italië; Perpig-nan en Nice in Frankrijk; English Grag; Val di Noto in Sicilië; Uddevalla in Zweden.

GSSP: Zie Zanclien

 

PIACENZIEN
Genoemd naar de Italiaanse plaats Piacenza in het noorden van Italië door Karl Mayer in 1858. De oorspronkelijke ontsluiting van het Piancenzien bevindt zich in de heuvels nabij het dorp Castell'Arquato, ongeveer 25-30 km van Piacenza verwijderd. Wegens een hiaat aan de basis kon hier geen GSSP geplaatst worden. De GSSP bevindt zich op Sicilië.

GSSP: 37.2889°N - 13.4933°E. Punta Piccola op Sicilië.

 
 

ZANCLIEN
Genoemd naar een oude Griekse kolonie op Sicilië, Zanclea, het tegen-woordige Messina. De naam van deze stad is ook voor een andere Tijd gebruikt: Het Messinien, als laatste Tijd in het Mioceen. Het Zanclien is door G. Seguenza in 1868 gedefinieerd. Zowel de oorspronkelijk type lokaliteit als de GSSP bevinden zich te Capo Rosello.

GSSP: 37.3917°N - 13.2806°E. De Eraclae Minoa sectie van de Rosello composieten op Sicilië.

 

MIOCEEN
Uit het Grieks te herleiden als meioon (=minder/paar) kainos (=nieuw). Door Charles Lyell in 1833 voor het eerst beschreven voor alle gesteenten waarin ongeveer 17% van de fossielen tot de recente soorten gerekend worden. Tot de oorspronkelijke type lokaliteiten behoorden onder meer: Touraine en Bordeaux in Frankrijk; Bormida vallei en Superga heuvels in Italië; het Bekken van Wenen.

GSSP: zie Aquitanien.

 
 

MESSINIEN
Messina is een van de weinige plaatsen waarvan de naam gebruikt is voor twee tijden (zie Zanclien). De naam is door Karl Mayer-Eymar in 1867 geïntroduceerd. In deze Tijd viel de Middellandse zee grotendeels droog waardoor er grote zout- en gipsafzettingen ontstonden. Een in 1960 opengelegde ontsluiting in de heuvels van Capodarso is door landverschuiving verloren gegaan. Een GSSP is daarom geplaatst op een alternatieve locatie in Marocco.

GSSP: 33.9369°N - 6.8125°W. Ontsluiting in een weg te Oued Akrech nabij Rabat in Marocco.

 

Positie GSSP voor het Tortonien (klik op de kaart voor meer details)

TORTONIEN
Door Karl Mayer in 1858 genoemd naar de stad Tortona in Noord Italië en bestaat uit "Blaue Mergel mit Conus canaliculatus und Ancillaria glandiformis von Tortona". A. Gianotti (1953) wees een tweetal Italiaanse type locaties aan: één in de vallei van de Rio Mazzapiedi en de andere bij Rio di Castellania nabij Sant'Agata Fossili in Italië.


Markering 76 en het pijltje geven de GSSP aan.

GSSP 43.5867°N - 13.5694°E: Monte dei Corvi, Noord Italië.

 
 

SERRAVALLIEN
Ingevoerd door M.F. Pareto in 1865 en genoemd naar het noord- italiaanse stadje Serravalle, waar zich ook de type lokaliteit bevindt. Oorspronkelijk was de naam voor deze Tijd "Helvetien", door Karl Mayer in 1858 ingevoerd. Pas in de jaren zestig van de 20ste eeuw bleek dat het Helvetien een tijdequivalent was voor het Burdigalien en is het Serravallien opnieuw in gebruik genomen.

GSSP 35.9139°N - 14.3361°E: Malta (Ras il-Pellegrin sectie) aan de basis van de Blue Clay Formation.

 
 

LANGHIEN
L. Pareto gaf deze Tijd in 1865 de naam, genoemd naar de noord-italiaanse landstreek Langhe. Pareto vond in de Bormida di Millesimo Vallei in Piemonte veel pteropoden (tot 15 mm grote holoplanktonische slakjes) die in de mergels voorkomen ("Marne a pteropodi").

GSSP Kandidaat: Moria of La Vedere in Italië of OPD kern (leg 154), tevens wordt er onderzoek gedaan naar een mogelijke kandidaatsectie in Malta.

 

Positie GSSP voor het Aquitanien (klik op de kaart voor meer details)

BURDIGALIEN
In 1892 door Charles Depréret benoemd naar "Burdigala", de Latijnse naam voor de oude Romeinse nederzetting van het huidige Bordeaux. De stratigrafische ouderdom is aanvankelijk bepaald door foraminiferen. Het valt onder te verdelen in een Vroeg-Burdigalien (een niet langer ontsloten type lokaliteit bevond zich in de omgeving van Bordeaux) en een Laat-Burdigalien (met een type lokaliteit in de Rhône vallei nabij St-Paul-Trois-Chateaux).

GSSP Kandidaat: OPD kern.

 

AQUITANIEN
Genoemd naar Aquitaine, een landstreek in ZW-Frankrijk door Karl Mayer in 1858. Hij definieerde deze Tijd op basis van sedimenten die in de oevers van de beken Saucats en La Brède gevonden worden. Deze locatie bevindt zich ongeveer 20 km ten zuiden van Bordeaux.

GSSP: 44.6589°N - 8.8364°E. 35 m van de top van de Lemme-Carrosio sectie nabij het dorp Carrosio in het noorden van Italië.

 
 

PALEOGEEN
De naam is samengesteld uit de Griekse woorden palaios (=oud) en genos (=het gewordene) en werd ingevoerd door K.F. Naumann in 1866. Een type lokaliteit is nooit beschreven, maar het onderzoek vond vooral plaats in NW-Europa.

GSSP: zie Danien

 
De GSSP locatie van de Eoceen/Oligoceen en de Rupelien/Priabonien grens. (klik op de kaart voor meer details)

OLIGOCEEN
Betekent naar het Grieks 'weinig nieuw' (=oligos en kainos). Het Oligoceen is geïntroduceerd door E. Beyrich in 1854 na onderzoek in NW-Duitsland.

GSSP: zie Rupelien


E. Beyrich (1815-1896)

CHATTIEN
Tijd genoemd naar de Chatti, een oude Germaanse stam nabij de Eder en de Fulda. Beschreven in 1894 door T. Fuchs na onderzoek aan de Kasseler Meeressande in Duitsland. J. Goerges onderzocht in 1957 de Doberg bij Bünde in Duitsland en ook deze ontsluiting gold als type locatie.

GSSP kandidaat: De Umbria-Marche regio te Italië.

RUPELIEN
Door A.H. Dumont ingevoerd in 1849 en verwijst naar de rivier Rupel in België. Het materiaal bestaat vaak uit klei met Septariënknollen. Aan de basis ook verspoelde fosforietknollen.

GSSP: 43.5328°N - 13.6011°E. Deze GSSP ligt in de Massignano groeve nabij Ancona in Italië.

 
 

EOCEEN
Vanuit het Grieks valt de naam te herleiden naar 'nieuwe dageraad' (éoos = dage-raad en kainos = nieuw). Charles Lyell heeft het Eoceen het eerst beschreven in 1833. In het systeem van Lyell bevatten de fossielen uit de gesteenten van het Eoceen slechts 3,5% van de recent bekende soorten. Het Bekken van Parijs en het bekken van Londen waren de historische type lokaliteiten.

GSSP: Zie Ypresien.

 
 

PRIABONIEN
Deze naam is afgeleid van de noord-italiaanse plaats Priabona en werd door E. Munier-Chalman en A. de Lapparent in 1893 geïntroduceerd. De afzettingen van het Priabonien bevatten op de oorspronkelijke typelocatie veel planktonische foraminiferen.

GSSP kandidaat: Tiziano Beds, Alano section (Rivier Piave; Veneto Prealps, Belluno provincie, N. Italië).

 
 

BARTONIEN
Genoemd naar Barton-on-Sea, een zuid-engelse badplaats. Karl Mayer beschreef het Bartonien in 1858. Aanvankelijk door A. d'Orbigny genoemd als Parisien B (Zie ook Lutetien hieronder). De lagen van de de Barton Beds in de kliffen bevatten een rijke en gevarieerde sectie met dinoflagellaten.

GSSP kandidaat: Contessa snelweg nabij Gubio in het centrale deel van de Apennijnen in Italië.


A. d'Ordigny (1802-1857)

Positie GSSP voor het Ypresien (klik op de kaart voor meer details)

LUTETIEN
Parijs heet in het Latijn Lutetia en het tijdvak is genoemd naar de gelijknamige Romeinse plaats. Het Lutetien is door A. de Lapparent in 1883 ingevoerd. Het betreft hier een wijziging van een oudere naam: Parisien A (naar de keltische naam voor Parijs). Het Parisien is door A. d'Orbigny beschreven en hij onderscheidde daarin twee etages: Parisien A en B. Parisien B werd al eerder omgedoopt in Bartonien (zie hierboven). Veel voorkomende fossielen waren grote nummulieten in deze sectie 50 km noordelijk van de Franse hoofdstad.

GSSP Kandidaat: Agost section, Murcia province, Betic Cordilleras, Spanje.

YPRESIEN
Verwijst naar de Vlaamse plaats Ieper en werd door A.H. Dumont in 1849 beschreven. Ter plaatse werden kustnabije afzettingen onder- zocht.

GSSP 25.5000°N - 32.5311°E: Dababiya nabij Luxor, Egypte.

 
 

PALEOCEEN
De naam is samengesteld uit de Griekse woorden palaios (=oud) en genos (=nieuw) en werd ingevoerd door W. Schimper in 1874 naar aanleiding van zijn paleobotanische studies in de omgeving van Parijs.

GSSP: zie Danien

 

Positie GSSP voor het Thanetien en Selandien (klik op de kaart voor meer details)

THANETIEN
Deze naam is afgeleid van de Thanet Sands op de Isle of Thanet in Engeland. E. Renevier onderzocht de Thanet Sands en beschreef deze in 1873.

GSSP 43.3006°N - 2.2594°W: De Zumaya sectie in het noorden van Spanje. Dezelfde ontsluiting als voor het Selandien.

 

SELANDIEN
Genoemd naar het Deense eiland Sjælland door A. Rozenkrantz in 1924. Deze etage is gebaseerd op een successie van conglomeraten, groen zand, mergel en klei bij Stevns Klint en Faxe.

GSSP 43.3006°N 2.2594°W: De Zumaya sectie in het noorden van Spanje. Dezelfde ontsluiting als voor het Thanetien.

 

Positie GSSP voor het Danien (klik op de kaart voor meer details)

DANIEN
Dania is de Latijnse naam voor Denemarken. Het werd door Pierre Desor in 1846 beschreven in het kader van een onderzoek aan zeeëgels in de cerithium- en bryozoënkalken van Faxe en Stevns Klint. Oorspronkelijk werd het Danien tot het Krijt gerekend, maar is in 1973 door C. Pomerol in het Paleogeen ondergebracht.

.
De kliffen van Stevns klint, zoals hier bij Rödvig, is de type lokaliteit voor het Danien. Links het klif waarop met een rode lijn de Krijt-Paleogeen grens aangegeven is. Rechts een detail van de K/P-grens, een dun kleilaagje met vele visresten.
D = Danien; M = Maastrichtien.

Sinds 1970 is er discussie over de exacte grens tussen het Krijt en het Tertiair. Vooral in de vrijwel gelijksoortige kalkmassa's is de grens vaak moeilijk aan te wijzen. Op verschillende plaatsen zijn echter iridiumhoudende kleilaagjes aangetroffen. Tegenwoordig worden deze kleilaagjes als grens aangehouden tussen het Krijt en Tertiair of liever: Paleogeen: de K/T of K/P-grens.

GSSP 36.1537°N 8.6486°E: El Kef, Tunesië. Iridiumhoudende basisklei. Grenslaag markeert een grote extinctie. Deze sectie heeft door verwering sterk te lijden.

 
 

NOOT
Karl Mayer en Karl Mayer-Eymar is dezelfde persoon. Hij veranderde zijn naam omstreeks 1865 om wat meer op te vallen tussen de andere Mayer's. Eymar is een anagram van Mayer.

Bronnen

Berggren, W.A., D.V. Kent, M.-P. Aubry & J. Hardenbol (1995); Geochronology, time scales and global stratigraphic correlation; SEPM Special Publication 54.
Flammarion, C. (zj); De wereld voor de schepping van den mensch; Zutphen; 7, 179-181
Gradstein, F., J. Ogg, A. Smith (2004); A geologic time scale 2004; Cambridge.
Harland, W.B, et al (1990); A geologic time scale 1989; Cambridge.
Lopes de Leão Laguna, R. (1985); Geologische tijdschalen; Utrecht.

Kaarten en foto's: International Commission on Stratigraphy

Foto's Stevns Klint: Ton Lindemann

Samenstelling: Ton Lindemann

Adviseurs: Frank P. Wesselingh en Arie W. Janssen.


Karl Mayer-Eymar (1826-1907)