volg ons op facebook
      Laatst bijgewerkt: 25-Mei-2015

 

opmerkelijke vondsten

Deze bijdrage gaat over een fossiele schelp, een tweekleppige (bivalve): Tridonta elliptica

De ovale astarte Tridonta elliptica (Brown, 1827) van Maasvlakte 2

Afzettingen WTKG 36, 2015 (1), 10

Arthur Reinink

Vanaf het moment dat Maasvlakte 2 toegankelijk was voor het publiek, heeft de auteur tussen de vijf à tien keer een gehele dag naar fossielen gezocht. Al snel viel daarbij op dat van de tweekleppigen de fossiele grote astarte Tridonta borealis (Schumacher, 1817) in het geheel niet zeldzaam is. Terwijl van Maasvlakte 1 slechts een handjevol van deze soort verzameld is, zijn er in de periode van Maasvlakte 2 al enkele honderden exemplaren verzameld. Temidden van alle astarteschelpen bevindt zich één klepje dat ontegenzeggelijk niet deze grote astarte maar een andere astartesoort betreft. Aan de hand van tekeningen en beschrijvingen van fossiele tweekleppigen (Janssen & Van der Slik, 1974 en Moerdijk et al., 1910) komt de auteur uit op een voorlopige determinatie: de ovale astarte Tridonta elliptica (Brown, 1827) (zie afb. 1a en 2a). Bij deze determinatie wordt rekening gehouden, mocht zij onjuist zijn, dat Tridonta domburgensis Janssen & Van der Slik, 1974 als goede tweede gegadigde in beeld komt. De determinatie werd aan de hand van de hier getoonde afbeeldingen voorgelegd aan Frank Wesselingh, die deze bevestigt en denkt dat het om een juveniel exemplaar gaat, maar het voor de zekerheid ook voorlegt aan de specialist Peter Moerdijk. Ook hém lijkt het om Tridonta elliptica te gaan.

BESCHRIJVING VAN DE SCHELP
De lengte van de schelp bedraagt ruim 23 millimeter, de breedte vrijwel 17 millimeter. De schelp is tamelijk ovaal van vorm en in verhouding tot de grootte vrij stevig. De rand aan de onderzijde is niet gecreneleerd. De schelpklep heeft vrij krachtig ontwikkelde concentrische ribben. Ze zijn beigekleurig en contrasteren met de grijswitte groeven. De schelp onderscheidt zich van de soort domburgenis door de krachtiger ontwikkelde ribben, de steviger en bollere schelp en de minder uitstekende top met breder en dieper gelegen lunula (Janssen & Van der Slik, 1974 en Moerdijk et al., 2010).

 
 

 

VOORKOMEN VAN DE OVALE ASTARTE
Tegenwoordig komt de ovale astarte Tridonta elliptica nog voor in boreale gebieden waar hij in West-Europa Groot-Brittannië als zuidgrens heeft en leeft op dieptes tussen de 20 en 250 meter (Moerdijk et al., 2010). Fossiel is de schelp bekend uit het Plioceen en het Kwartair van westelijk Noord-Amerika en uit het Vroeg Pleistoceen van het Noordzeebekken (Moerdijk et al., 2010). In Nederland zijn deze schelpen met name bekend van het kustgebied van Walcheren en Noord-Beveland en zeldzaam van het Sloe-gebied (Janssen & Van der Slik, 1974 en Moerdijk et al., 2010). Van de Maasvlakte zijn op het moment, inclusief het hier beschreven exemplaar, twee of drie kleppen bekend (mail Frank Wesselingh), terwijl ook een enkel exemplaar bekend is van Hoek van Holland (Moerdijk et al., 2010 en Wesselingh et al., 2010). Mogelijk dat het materiaal van de Maasvlakte en Hoek van Holland jonger is; de schelpen zijn minder zwaar en lichter van kleur, terwijl die van de Zeeuwse kust diepblauw tot bruin van kleur zijn (Wesselingh et al., 2010).

DANKZEGGING
Graag zeg ik Eelco Kruidenier dank voor het maken van de foto's en Frank Wesselingh en Peter Moerdijk voor de verificatie van de derterminatie.

LITERATUUR
Janssen, A.W. & L. van der Slik, 1974. De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten tweede serie, 6. – Basteria, Vol. 38 (3/4): 45-81.

Moerdijk, P.W., A.W. Janssen, F.P. Wesselingh, G.A. Peeters, R. Pouwer, F.A.D. van Nieulande, A.C. Janse, M. Vervoenen, L. van der Slik en J.J. ter Poorten, 2010. Bivalvia (Tweekleppigen). In: De fossiele schelpen van de Nederlandse kust, (red. P.W. Moerdijk) (uitg. NCB Naturalis, KNNV): 67-289.

Wesselingh, F.P., F.A.D. van Nieulande, A.C. Janse, R. Rijken en A.W. Janssen, 2010. Verzamelen. In: De fossiele schelpen van de Nederlandse kust (red. P.W. Moerdijk) (uitg. NCB Naturalis, KNNV): 35-39.