Sinds de oplevering van Maasvlakte 2, is het een ge-liefde plek geworden voor fossielenverzamelaars. Met name pleisto-cene zoogdierresten zijn gewild. Dat er ook op het gebied van fossiele mollusken nog interessante vondsten mogelijk zijn bewijst de vondst van een topfragment van de tweekleppige Atrina. Deze vondst is gedaan tijdens mijn frequente bezoek aan de Maasvlakte. Na het bemonsteren van een schelpen/gruisbank tijdens laag water op 9 oktober 2013 viel na inventarisatie thuis een schelpfragment op wat erg leek op een fragment van Atrina.
Het parelmoerachtige topfragment (lengte is 47 mm) heeft aan de buitenzijde een viertal radiale ribben wat de schelp een sterk onregelmatig gegolfd uiterlijk geeft. Op de ribben zijn nog knobbels zichtbaar. Aan de binnenzijde ligt het voor Atrina kenmerkende in tweeën gedeelde voorste spierindruksel.
Om definitieve determinatie te verkrijgen is het fragment voorgelegd aan Frank Wesselingh. De status van het exemplaar is nog onduidelijk en het is niet uit te sluiten dat deze door menselijk handelen is meegekomen van elders. Echter, de conservering is wel heel typisch voor fossiele schelpen met parelmoer.

In West Europa leeft vandaag de dag de recente ondersoort Atrina fragilis fragilis. Deze soort komt voor van het zuidelijk Kanaalgebied tot in de Middellandse Zee, maar mist de uitgesproken ribben met knobbels. De fossiele ondersoort Atrina fragilis kalloensis is beschreven uit pliocene afzettingen in België en is niet zeldzaam in het Westerschelde materiaal.
Plioceen materiaal en zelfs eoceen materiaal wordt sporadisch gevonden op de Maasvlakte waaronder vanuit het zuiden omgewerkte fragmenten van Venericor plani-costa (Lamarck, 1801) en ook de eocene glauconiethoudende groen-grijze zandstenen met daarin resten van fossiele schelpen worden regelmatig gevonden, mogelijk aangevoerd door een laat-pleistocene oerschelde die materiaal naar het noorden heeft getransporteerd (Slupik et al. 2013).
Kijkend naar het gevonden fragment van Atrina, lijkt transport vanuit het zuiden niet aannemelijk gezien de goede conservering. Men zou een meer afgerond fragment verwachten waarvan de ribben, zoals we ook met het pliocene materiaal uit de Westerschelde zien, meer afgesleten zouden zijn. Gezien de relatief weinig afgerolde staat van het fragment en de in pleistoceen materiaal kenmerkende blauwachtige verkleuring zouden we hier te maken kunnen hebben met een omgewerkt exemplaar uit het Eemien.
Een eemien voorkomen van Atrina is nog niet beschreven en mogelijk is dit het eerste exemplaar wat erop zou kunnen duiden dat Atrina destijds hier voorkwam. Peter Moerdijk (pers. comm.) meldde ook een dergelijk redelijk goed geconserveerd stuk met een blauwachtige kleur van Domburg. Hopelijk dat nader onderzoek de juiste identiteit en herkomst van deze soort kan vaststellen.
Ik ben Frank Wesselingh zeer erkentelijk voor zijn bijdrage en determinatie en zijn hulp bij het verklaren hoe deze schelp op de Maasvlakte kan zijn terechtgekomen.
LITERATUUR
Moerdijk, P.W. et al., 2010. De fossiele schelpen van de Nederlandse kust. – Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis, Leiden: pag. 110.
Slupik et al. 2013. The role of a proto-Schelde River in the genesis of the southwestern Netherlands, inferred from the Quaternary successions and fossils in Moriaanshoofd Borehole (Zeeland, the Netherlands). – Netherlands Journal of Geosciences – Geologie en Mijnbouw 92 (1): 69-86. |